1945 – 1948: Na de Tweede Wereldoorlog tot aan de stichting van de staat

1945: Labour aan de macht, Joden blijven in het nauw

Bevin (l) en Attlee: wilden de overlevende Joden naar Madagaskar overbrengen in plaats van hen naar Palestina te laten emigreren.

 

Op 5 juli 1945 wint de Britse Labourpartij de parlementsverkiezingen, waardoor de inmiddels legendarische Winston Churchill het veld moet ruimen. Onder het bewind van de nieuwe premier Clement Attlee en diens minister van Buitenlandse Zaken Ernest Bevin kiest Londen met betrekking tot het mandaatgebied Palestina steeds nadrukkelijker de kant van de Arabieren. In dat verband worden ook geen Joodse vluchtelingen toegelaten, ook al zitten de Europese opvangkampen overvol met Joodse ontheemden.

Op 29 september 1945 roept de Amerikaanse president Harry Truman Londen op om onmiddellijk tenminste 100.000 Joodse vluchtelingen tot het mandaatgebied toe te laten. Er wordt echter geen enkele coulance getoond. Bevin, die volgens waarnemers een antisemitische inslag heeft, reageert op de Amerikaanse oproep met de woorden:

“There has been agitation in the United States, and particularly in New York, for 100.000 Jews to be put in Palestine. I hope I will not be misunderstood in America if I say that this was proposed by the purest of motives. They did not want too many Jews in New York.”

In november 1945 gaat Londen akkoord met de vorming van een Anglo-Amerikaanse onderzoekscommissie. Die moet de problematiek van de Joodse vluchtelingen onderzoeken in relatie tot de sociaaleconomische en politieke mogelijkheden om hen in Palestina te vestigen. Hoe ver de Amerikaans-Britse opvattingen op dat moment uiteen liggen, blijkt als de Amerikaanse president Truman zich op 2 april 1946 expliciet uitspreekt tegen het MacDonald White Paper van 1939. Washington wil dat alle beperkingen op Joodse migratie naar en grondaankopen in Palestina worden opgeheven. Maar twee dagen later stelt het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken voor om de Joodse overlevenden te huisvesten op het eiland Madagaskar, dat sinds mei 1942 door Groot-Brittannië wordt bezet.

1945: Arabische boycot Joodse producten

De nieuw opgerichte Arabische Liga stelt een boycot in van alle Joodse producten uit de landstreek Palestina. Damascus coördineert de boycot en deze wordt later automatisch van toepassing op de staat Israël, maar niet altijd consequent geïmplementeerd. In oktober 2017 roept de Arabische Liga haar leden op de boycot aan te scherpen.

1946: Joods verzet tegen de Britten escaleert

Bij de bomaanslag op het Britse hoofdkwartier in het King David Hotel vielen 91 doden.

 

Op 23 februari 1946 vallen eenheden van de Joodse Irgun en Lechi-milities in Palestina gelijktijdig drie Britse militaire vliegvelden aan, in Lydda, Kastina en Kfar Sirkin. In deze ‘nacht van de vliegtuigen’ worden 39 Britse toestellen vernietigd.

Op 17 juni 1946 volgt de ‘nacht van de bruggen’. Eenheden van de Joodse Hagana-militie blazen alle elf bruggen op die West-Palestina met Oost-Palestina en Syrië verbinden.

Op 29 juni 1946 valt het Britse leger de kantoren van de Jewish Agency in Jeruzalem binnen en worden de administratie en adressenbestanden in beslag genomen. Nog dezelfde week worden bijna 2500 ‘activistische’ Palestijnse Joden door de Britten gearresteerd en vastgezet.

Op 22 juli 1946 wordt de oostvleugel van het King David Hotel in Jeruzalem opgeblazen door de Irgun-militie van Menachem Begin. In de oostvleugel is het Britse hoofdkwartier gevestigd. Meerdere telefonische waarschuwingen om te ontruimen worden door de Britten genegeerd. Er vallen 91 doden, waaronder 15 Joden.

1946: Transjordanië onafhankelijk

In het Verdrag van Londen wordt de (toekomstige) onafhankelijkheid van Transjordanië geregeld. De nieuwe staat, met de naam ‘Hasjemitisch Koninkrijk Transjordanië’, beslaat 77 procent van het als nationaal tehuis aan de Joden toegezegde mandaatgebied Palestina en is daarmee feitelijk de eerste Palestijnse staat. Het Verenigd Koninkrijk behoudt echter militaire bases in het land en ook belangrijke posities in onder andere de strijdkrachten ervan.

Het nieuw aantredende Hasjemitische koningshuis is allochtoon. De leden ervan, alsmede de Bedoeïenenstammen die de machtsbasis ervan vormen, zijn afkomstig uit de 1500 kilometer naar het zuidoosten gelegen Hedjaz, een streek op het Arabisch Schiereiland. De reguliere Oost-Palestijnse bevolking is etnisch, tribaal en cultureel verwant met de Palestijnse Arabieren ten westen van de Jordaanrivier. Het Verdrag van Londen wordt op 17 juni 1946 van kracht. Overigens wordt Jordanië pas op 14 december 1955 volwaardig lid van de Verenigde Naties.

 

1946: Volkenbond opgeheven

Het gebouw van de Volkenbond in Genève.

 

Als de Volkenbond op 18 april 1946 formeel wordt opgeheven, worden de zaken en verantwoordelijkheden daarvan overgeheveld naar de op 24 oktober 1945 opgerichte Verenigde Naties. Daarmee komt ook (de afwikkeling van) het Britse mandaat over de landstreek Palestina onder de jurisdictie van de VN.

1946: Rapport van de Anglo-Amerikaanse Commissie

De onderzoekscommissie publiceert op 20 april haar Report of the Anglo-American Committee of Enquiry Regarding the Problems of European Jewry and Palestine.
Op basis van het horen van getuigen en het ontvangen van verklaringen van verschillende Joodse en Arabische groepen, adviseert de commissie in haar rapport om het mandaat voort te zetten, teneinde een burgeroorlog te voorkomen. Voorts wordt voorgesteld om 100.000 ontheemde Joden naar Palestina te laten emigreren, de beperkingen voor Joden op de verkoop van land af te schaffen en om alle gewapende groepen te ontwapenen. De Britse regering verwerpt de aanbevelingen echter, net als de Joodse en Arabische partijen.

1946: Pogrom in Polen

Begrafenis van de slachtoffers van de pogrom in Kielce.

 

Bij een pogrom in het Poolse Kielce op overlevenden van de Holocaust (compleet met de valse beschuldiging dat Joden een christelijk kind zouden hebben ontvoerd) komen 41 Joden om het leven en vallen tientallen gewonden. Het bloedbad leidt tot de vlucht van 95.000 Poolse Joden. Zij worden opgevangen in kampen, waarin op dat moment al meer dan 150.000 andere Joodse ontheemden verblijven. Talloze andere Poolse Joden vluchten naar andere delen van Europa.

1946: Morrisson-Grady Plan

Na de afwijzing van het advies van de Anglo-Amerikaanse onderzoekscommissie wordt een nieuwe commissie aangesteld om met een ander voorstel te komen. Deze commissie wordt geleid door de Britse minister Herbert Morrison en de Amerikaanse ambassadeur Henry Grady. De commissie beveelt aan Palestina te verdelen in vier kantons, twee onder directe Britse controle (inclusief Jeruzalem), een Joods en een Arabisch kanton. De kantons moeten een federatie vormen onder bestuur van een Britse hoge commissaris. De commissie adviseert ook om de beperkingen op grondverkoop in het Joodse kanton te schrappen en daar binnen een jaar 100.000 Joodse vluchtelingen uit Europa toe te laten. Ook dit plan wordt afgewezen door de Joodse en de Arabische vertegenwoordigers, waarna Groot-Brittannië genoodzaakt is om het vraagstuk bij de Verenigde Naties neer te leggen. Dat zal op 15 mei 1947 leiden tot het instellen van het United Nations Special Committee on Palestine (UNSCOP), waarin ook een Nederlandse vertegenwoordiger zitting heeft.

1946-1948: Exodusschepen

Na de oorlog worden overlevenden van de Holocaust, die in zogenaamde Exodusschepen op weg zijn naar het Joods Nationaal Tehuis Palestina, door de Britse marine tegengehouden. Daarbij wordt regelmatig dodelijk geweld gebruikt. In de periode tussen augustus 1946 en mei 1948 worden meer dan 52.000 onderschepte Joodse ‘illegalen’, mannen, vrouwen en kinderen, vastgezet in Britse kampen op Cyprus.

1947: Mandaat overgedragen aan VN

Londen geeft het mandaat over Palestina aan de Verenigde Naties. Het gaat politiek en praktisch gezien slechts over het gebied ten westen van de Jordaan: 23 procent van het oorspronkelijke gebied.

Op 15 mei 1947 wordt door de Algemene Vergadering van de VN het United Nations Special Committee on Palestine (UNSCOP) opgericht. De speciale commissie krijgt ruime bevoegdheden om feiten vast te stellen en te registreren, alle vragen en kwesties die relevant zijn voor het probleem van Palestina te onderzoeken en aanbevelingen te doen. De samenstelling van het Comité bestaat uit: Australië, Canada, Tsjechoslowakije, Guatemala, India, Iran, Nederland, Peru, Zweden, Uruguay en Joegoslavië.

1947: VN-pleidooi Ben Goerion

De zionistische voorman David Ben Goerion verschijnt voor UNSCOP om voor een snelle stichting van een Joodse staat te pleiten. In zijn verklaring verwijst hij naar een recent opinieonderzoek van het bureau Gallup onder de burgerbevolking in de door de Amerikanen bezette zones in Duitsland.

Van de ondervraagden had 14 procent de massamoord op de Joden veroordeeld, 26 procent had er geen mening over en 60 procent stond erachter. Op dat moment verblijven nog honderdduizenden Joodse overlevenden in kampen op Duits grondgebied en blijven de poorten van Palestina voor hen gesloten.

1947: Schandaal met het vluchtelingenschip ‘Exodus 1947’

Terug op Duitse bodem: Holocaustoverlevenden van de ‘Exodus 1947’ worden na hun ontscheping in Hamburg op de trein gezet naar een opvangkamp, 8 september 1947.

 

Na een gewelddadige confrontatie met de Britse marine arriveert het gehavende, met 4500 Holocaustoverlevenden volgeladen schip ‘President Warfield’ (omgedoopt in ‘Exodus 1947’) in de haven van Haifa. De Britten weigeren echter alle opvarenden de toegang tot Palestina. Ze worden op gevangenisschepen overgezet en naar de Duitse havenstad Hamburg gedeporteerd, waar ze op 8 september 1947 aankomen.

De schokkende beelden van hun deportatie gaan de hele wereld over en veroorzaken een golf van kritiek op de Britse immigratiepolitiek. Het drama wordt onderwerp van het beroemde boek Exodus van de Amerikaanse schrijver Leon Uris.

1947: UNSCOP-delingsplan voor West-Palestina

UNSCOP presenteert haar rapport met aanbevelingen voor de deling van West-Palestina in een Joodse en een Arabische staat, en de plaatsing van de heilige stad Jeruzalem en omstreken onder een International Trustee System.

1947: Resolutie 181 van de Algemene Vergadering van de VN

Op 29 november 1947 neemt de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met 33 stemmen voor en 13 tegen resolutie 181 aan. Daarin wordt aanbevolen om, conform het UNSCOP-advies, het deel van het Britse mandaatgebied ten westen van de Jordaan te verdelen in een Joodse en een tweede Arabische staat. In feite stelt de resolutie voor om het gebied op te delen in zes sectoren (drie Joodse en drie Arabische), die samen een economische unie zouden moeten gaan vormen. Volgens het plan moet ‘groot’ Jeruzalem, inclusief het nabijgelegen Bethlehem (alles bij elkaar het ‘religieuze bassin’ genoemd), als ‘corpus separatum’ onder internationaal bestuur komen. De voorgestelde Joodse staat beslaat 56 procent van het gebied, de Arabische staat 42 procent en de internationale zone 2 procent. Groot-Brittannië onthoudt zich van stemming over UNGA181.

De Joodse leiders aanvaarden het, zij het onder protest, onder het motto: beter iets dan niets. De Arabische staten (en de vertegenwoordigers van de Palestijnse Arabieren) wijzen het plan echter resoluut van de hand. Het is een wijdverspreid misverstand dat met UNGA 181 de staat Israël werd gesticht of zou zijn erkend. De unilaterale stichting van Israël zou pas plaatsvinden op 14 mei 1948 en de erkenning van de staat door de VN pas op 11 mei 1949.

Daarnaast zijn resoluties van de UNGA niet bindend, ook 181 niet. Het ging om een voorstel. De tenuitvoerlegging ervan werd geblokkeerd door de weigering van de Arabieren om de voorgestelde gebiedsdeling te aanvaarden. Door de Joodse inwoners van Palestina en hun medestanders werd het aannemen van UNGA 181 echter gevierd als de expliciete internationale erkenning van het Joodse recht op zelfbeschikking in de landstreek Palestina.

1947: Escalatie van het Arabische geweld

Aansluitend op de stemming over UNGA 181 worden overal in het mandaatgebied Joodse doelen aangevallen door Arabieren. Alleen al in de periode tussen 29 november en 31 december 1947 worden 205 Joden vermoord. In dezelfde periode komen meer dan 120 Arabieren om het leven, deels bij Joodse verdedigings- en contraterreuracties, deels door Brits optreden.
De Joodse wijken in Jeruzalem worden door Arabische milities omsingeld, waardoor 100.000 Joodse stadsbewoners van de buitenwereld worden afgesloten.

Ook in de Arabische wereld wordt de UNGA-resolutie met anti-Joods geweld begroet, zoals in Aden (82 doden) en Egypte (ruim 1850 doden). In december plegen Joodse extremisten meerdere bomaanslagen op Arabische doelen. Daarbij vallen tientallen doden. Op 13 december geeft de Jewish Agency (het hoogste bestuursorgaan van de Joden in het mandaatgebied) een verklaring af waarin de Joodse terreur fel wordt veroordeeld.

1948: Burgeroorlog

Bij een Arabische bomaanslag op The Palestine Post vielen negen doden.

 

De situatie ontwikkelt zich echter naar een regelrechte burgeroorlog, waarbij ook de Britten steeds zwaardere verliezen leiden. Arabische troepeneenheden uit de omringende landen, met name uit Syrië en Irak, participeren op verschillende plaatsen in de strijd tegen de Joden. Er worden bomaanslagen gepleegd op Joodse instituten, waaronder de krant The Palestine Post (1 februari 1948, 9 doden) en de Jewish Agency (11 maart 1948, 13 doden), maar ook in winkelstraten (22 februari, 54 doden).

1948: Deir Yassin

In Deir Yassin hadden zich onder andere Iraakse troepen tussen de burgerbevolking verscholen.

 

Op 9 april 1948 wordt het iets ten westen van Jeruzalem gelegen dorp Deir Yassin door eenheden van de Irgun- en Stern-milities ingenomen. Bij de hevige huis-aan-huis-gevechten komen 107 Arabieren om het leven, waaronder ook vrouwen en kinderen. Dat aantal blijkt uit een studie uit 1987 van de Palestijns-Arabische Bir Zeit Universiteit.

De gruwelverhalen over Deir Yassin (zowel de Joden als de Arabieren gebruiken het bloedbad voor hun propaganda en kloppen het aantal slachtoffers op tot meer 250) veroorzaken grote paniek onder de Palestijns-Arabische bevolking elders in Palestina. Als zodanig dragen ze in belangrijke mate bij aan het ontstaan van de Palestijns-Arabische vluchtelingenstroom. In oktober 1961 schreef Martha Gellhorn het volgende daarover in The Monthly Atlantic (‘The Arabs of Palestine’):

“Het nieuws over Deir Yassin verspreidde zich als het gelui van een begrafenisklok door Arabisch Palestina. Op basis van hun eigen ethische code en manier van oorlogsvoeren moet Deir Yassin zijn overgekomen als een vanzelfsprekend ongunstig voorteken van wat de Arabieren te wachten stond. Zij waren van plan de Joden af te slachten; als de Joden de overwinnaars werden, dan zouden zij uiteraard de Arabieren afslachten. Deir Yassin zaaide op grote schaal doodsangst onder de Arabische bevolking. Zij ontvluchtten Palestina in paniek”.

1948: Bloedbad Hadassa-ziekenhuis

Een medisch konvooi dat op weg is naar het Hadassa-ziekenhuis in de Joodse enclave op de Scopusberg in Jeruzalem wordt door Arabieren aangevallen. Er worden 78 Joden vermoord waaronder artsen, verpleegkundigen en patiënten.

1948: Kfar Etzion

Het iets ten zuiden van Jeruzalem gelegen Joodse plaatsje Kfar Etzion wordt na een maand van Arabische aanvallen onder de voet gelopen. Daarbij komen in totaal 119 Joden om het leven. Van de overlevenden worden er na de overgave 15 met machinegeweren afgemaakt en hun lijken met de overwinnaars op de foto gezet. Op dezelfde dag valt het aan Tel Aviv grenzende Arabische plaatsje Yaffa in Joodse handen.

1948: Staat Israël uitgeroepen

Met het vertrek van de laatste Britse militairen komt er een eind aan het mandaat over Palestina. Voordien zijn belangrijke strategische punten en militaire goederen nog aan Arabische milities overgedragen. David Ben Goerion proclameert in Tel Aviv de staat Israël, die onmiddellijk door de Verenigde Staten wordt erkend.

1948: De Joodse staat aangevallen

De in 1932 gestichte Palestijns-Joodse krant ‘The Palestine Post’ van 14 mei 1948. Pas in 1950 werd de naam van de krant gewijzigd in ‘The Jerusalem Post’.

 

De legers van Egypte, Syrië, Transjordanië, Libanon, Saoedi-Arabië en Irak vallen Israël binnen. Het Transjordaanse legioen is getraind en wordt aangevoerd door Britse militairen en staat onder bevel van de Britse generaal John Glubb. Groot Brittannië stuurt grote hoeveelheden wapens en munitie naar Egypte, Irak en Transjordanië en probeert met blokkademaatregelen te verhinderen dat de Joodse staat militair bevoorraad kan worden.

1948: De eerste pan-Arabische oorlog tegen de Joodse staat

Op 15 mei 1948 vallen de legers van Egypte, Syrië, Transjordanië, Libanon, Saoedi-Arabië en Irak de staat Israël binnen. Daarmee verandert de burgeroorlog ook formeel in een interstatelijk conflict. De Arabische leiders hebben er nog voor de aanval (dus formeel nog tijdens het Britse mandaat) geen misverstand over laten bestaan dat het hun bedoeling is de Joodse staat om zeep te helpen en de Joden af te slachten of de zee in te drijven. Dat genocidale voornemen wordt vanuit Londen op geen enkele wijze bekritiseerd of tegengewerkt.

De Arabische inzet loopt desondanks spaak. Na een voorspoedig verlopende strijd lanceren de Israëli’s op 25 mei een tegenaanval op meerdere fronten, die de agressors op veel plaatsen tot stilstand brengt.

Op 29 mei wordt na een langdurige belegering de Joodse wijk van de Oude Stad van Jeruzalem door het Arabische Legioen veroverd. De overlevende Joden worden uit de Oude Stad gedeporteerd. Joodse huizen en synagogen worden leeggeplunderd en later verwoest. Ook de andere Joodse wijken in Oost-Jeruzalem en de Joodse nederzettingen in de landstreken Judea en Samaria worden door het Arabische Legioen etnisch gezuiverd en verwoest. Het Egyptische leger doet hetzelfde met de Joodse nederzettingen in de door Egypte veroverde Gazastrook.

Het niets aan de verbeelding overlatende logo van het ‘Arab Liberation Army’, een multinationaal islamitisch vrijwilligersleger van zesduizend man dat vanaf januari 1948 participeerde in de oorlog tegen de Joden in Palestina en later tegen de staat Israël.

 

Op initiatief van de VN wordt op 11 juni een wapenstilstand afgedwongen, die op 8 juli door de Arabische legers wordt geschonden. Desondanks wint Israël vervolgens opnieuw op een aantal fronten terrein.

Het staakt-het-vuren wordt gecontroleerd onder leiding van de Zweedse VN-bemiddelaar graaf Folke Bernadotte. Tijdens het bestand presenteert Bernadotte een nieuw delingsplan. Uitvoering van dat plan zou de staat Israël reduceren tot een entiteit in de kuststrook en Galilea. Onder het plan zou Israël zelfs de havenstad Haifa en de nationale luchthaven Lod (thans Ben Gurion) moeten opgeven. Joodse stadswijken in Jeruzalem zouden slechts gemeentelijke autonomie krijgen. De Arabieren zouden wel een volwaardige staat krijgen in een federatie met Transjordanië. Bovendien zouden zij na twee jaar hun veto kunnen uitspreken over het continueren van de Joodse migratie naar de Joodse entiteit. Vanzelfsprekend wordt dit Bernadotteplan door Israël afgewezen, maar ook door de Arabieren.

Later schrijft Bernadotte in zijn dagboek:

“De Palestijnse Arabieren hadden op dat moment geen eigen wil. Noch hebben ze ooit een specifiek Palestijns nationalisme ontwikkeld. De eis voor een afzonderlijke Arabische staat in Palestina is bijgevolg relatief zwak. Het lijkt erop dat de meeste Palestijnse Arabieren er onder de huidige omstandigheden heel tevreden mee zijn om onderdeel te worden van Transjordanië.”

De Arabieren verwerpen niet alleen de territoriale paragrafen van het Bernadotteplan, maar ook de voorgestelde verlenging van het bestand. Op 9 juli openen zij opnieuw de aanval, maar ook nu weten Israëlische troepen territorium te veroveren. Op 18 juli komt onder druk van de VN een nieuwe wapenstilstand tot stand. Op 15 september komt Bernadotte met een gewijzigde versie van zijn plan. Daarin wordt de economische unie tussen de Joodse en Arabische entiteit geschrapt en wordt Jeruzalem onder internationaal beheer gesteld. De dag daarop wordt de VN-bemiddelaar in Jeruzalem geliquideerd door leden van de Lechi-militie. De aanslag wordt door de Israëlische regering van Ben Gurion scherp veroordeeld, maar voorkomt wel dat het nieuwe delingsplan voor West-Palestina op de internationale agenda komt te staan.

1948: Verloop van de oorlog

Op 15 oktober 1948 breken in de Negevwoestijn opnieuw gevechten uit tussen Egyptische en Israëlische troepen. Het Egyptische leger wordt daarbij nog verder naar het zuiden gedreven.
Op 18 november aanvaardt Israël een staakt-het-vuren-oproep van de VN.

Op 11 december roept de Algemene Vergadering van de VN in resolutie 194 onder andere op tot het oplossen van deze oorlog en het veroorzaakte probleem van vluchtelingen en ontheemden. De resolutie stelt dat “de vluchtelingen die naar hun woningen willen terugkeren en met hun buren in vrede willen leven zulks op de eerstvolgend uitvoerbare datum moet worden toegestaan, en dat compensatie moet worden betaald voor de bezittingen van degenen die ervoor kiezen om niet terug te keren”.

Overigens wordt in de resolutie geen onderscheid gemaakt tussen Palestijns-Arabische en Palestijns-Joodse vluchtelingen en ontheemden.

Op 7 januari 1949 schoten Israëlische Spitfires drie Britse Spitfires neer die aan het Egyptische front Israëlische grondtroepen hadden aangevallen. De Israëlische luchtafweer schoot twee andere Britse toestellen neer.

 

Op 22 december 1948 wordt het bestand op het zuidelijke front opnieuw geschonden. Bij de Israëlische tegenaanval worden Egyptische troepen op sommige plekken tot voorbij de grenzen van het mandaatgebied verdreven. Alleen de Gazastrook blijft onder Egyptische bezetting. Veel Palestijnse Arabieren van elders, die de oorlogshandelingen zijn ontvlucht, hebben in de van Joden gezuiverde strook een heenkomen gezocht.

Op de laatste dag van 1948 dreigt Groot-Brittannië Israël met oorlog als het Israëlische leger zich niet onmiddellijk van Egyptisch grondgebied terugtrekt. Het blijft niet bij woorden, alleen lopen de zaken anders af dan in Londen werd verwacht. Op 7 januari 1949 schiet de Israëlische luchtmacht drie Britse Spitfires neer en de landmacht nog eens twee. Een dag later landen Britse troepen in het Jordaanse havenstadje Aqaba. Verdere escalatie wordt voorkomen als Egypte zich bereid verklaart over een nieuw wapenstilstand te gaan praten en David Ben Gurion het Israëlische leger opdracht geeft het veroverde Egyptische grondgebied te ontruimen.

Op 26 januari uit de Britse oppositieleider Winston Churchill felle kritiek op het kabinet, vanwege de Britse partijdigheid in het Arabisch-Israëlisch conflict. Churchill eist dat de Britse erkenning van Israël niet langer uitblijft. Drie dagen daarna volgt de de facto Britse erkenning van de Joodse staat.

1949: Wapenstilstanden

Na de verovering van Jeruzalem door het Arabische Legioen werd ook de duizenden jaren oude Joodse begraafplaats op de Olijfberg verwoest. Grafstenen werden gebruikt voor de aanleg van wegen en de bouw van latrines.

 

Op 24 februari sluiten Israël en Egypte een nieuwe wapenstilstand. Dit keer houdt deze stand. Egypte blijft de Gazastrook nog tot 1967 bezet houden. In de tussentijd weigert Cairo de Palestijns-Arabische vluchtelingen in het gebied fatsoenlijke huisvesting en andere zorg te bieden. Ook de VN houdt het vluchtelingenvraagstuk in stand.

Op 23 maart sluit Israël ook een wapenstilstand met Libanon en op 3 april van dat jaar met Transjordanië. Mede op aandringen van Londen gaat Amman besprekingen over een formeel vredesverdrag met de Joodse staat uit de weg. Transjordanië blijft de landstreken Judea en Samaria (later door Transjordanië omgedoopt in ‘West Bank’, Westoever) bezet houden. Ter hoogte van het plaatsje Kfar Saba ligt de wapenstilstandslijn op 15 kilometer van de Middellandse Zee.

De bestandsvoorwaarden worden vanaf het eerste moment op grove wijze door Amman geschonden. Zo worden vrijwel alle synagogen in de Oude Stad van Jeruzalem verwoest, alsook de millennia oude Joodse begraafplaats op de Olijfberg. Joden wordt de toegang tot heilige plaatsen ontzegd, zoals de Westmuur (‘Klaagmuur’). Islamitische en christelijke Israëli’s krijgen evenmin toegang tot heilige plaatsen in het door Transjordanië bezette stadsdeel. Pas op 20 juni 1949 is ook Syrië bereid een wapenstilstand met Israël te sluiten.

Na het sluiten van de vier wapenstilstandsovereenkomsten controleert Israël een gebied dat groter is dan in het verdelingsplan van de VN, maar veel minder dan onder het internationaal recht aan de Joodse staat toekomt. Op basis van de slotverklaring van San Remo en de voorwaarden van het Britse mandaat over Palestina, kan Israël aanspraak maken op het gehele gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee. In 1949 ligt de bakermat van de Joodse beschaving – de landstreken Judea en Samaria plus Oost-Jeruzalem – echter buiten het door Israël gecontroleerde grondgebied.

1949: De erkenning van Israël door de VN

Op 4 maart 1949 wordt door de VN-Veiligheidsraad resolutie 69 aangenomen met het dictum:

“Verklaart dat Israël naar zijn oordeel een vredelievende staat is en in staat en bereid is de in het [VN-] Handvest staande verplichtingen uit te voeren. Doet aanbeveling aan de Algemene Vergadering dat Israël het lidmaatschap van de Verenigde Naties verleent”.

Dat lidmaatschap wordt door de Algemene Vergadering verleend op 11 mei 1949.

Share it :