1949: Voorstel opvang vluchtelingen
Van 27 april tot 12 september 1949 wordt in Lausanne een conferentie over het Palestijns-Arabische vraagstuk gehouden. Israël biedt aan om maximaal honderdduizend Palestijns-Arabische vluchtelingen op te nemen en de anderen compensatie te verlenen. Het aanbod wordt door de Arabische staten afgewezen.
1949-1950: Operatie ‘Magisch Tapijt
Jemenitische Joden onderweg naar Israël, 1949.
In het diepste geheim worden met gecharterde transportvliegtuigen van Alaska Airlines in 430 vluchten ruim 49 duizend Jemenitische Joden naar Israël overgevlogen. Met een verwijzing naar een Bijbeltekst werd de operatie ook bekend als ‘Kanfé Nesjariem’ (‘Op Vleugels van Arenden’). In 1949 arriveren in totaal 239.954 Joodse immigranten, het merendeel van hen vluchtelingen en ontheemden uit de Arabische wereld en Europa.
In 1950 begint Operatie ‘Ezra en Nehemia’, waarmee in twee jaar tijd zo’n 120.000 Iraakse Joden naar Israël worden geëvacueerd. De Iraakse regering confisqueert al hun eigendom. De Iraakse Joodse gemeenschap verliest daarmee een geschiedenis van 2500 jaar.
1950: Jordanië annexeert Judea, Samaria en Oost-Jeruzalem
Het Hasjemitische koninkrijk Jordanië (tot 1949 ‘Transjordanië’) annexeert de landstreken Judea en Samaria, inclusief de oostelijke stadsdelen van Jeruzalem. De westelijke stadsdelen van Jeruzalem blijven in Israëlische handen. Alle Palestijnse Arabieren verkrijgen automatisch het Jordaanse staatsburgerschap als zij woonachtig zijn in de geannexeerde gebieden. Teneinde te benadrukken dat Jordanië aan beide kanten van de Jordaan soevereiniteit claimt, alsook om de Joodse aanspraken op het gebied ten westen van de Jordaan uit te wissen, dopen zij de landstreken Judea en Samaria om tot “West Bank” (“Westelijke Jordaanoever”). Deze “rivieroever” heeft een breedte van veertig kilometer en een bergrug van ruim 850 meter hoog.
De eenzijdige annexatie wordt alleen erkend door Pakistan en het Verenigd Koninkrijk. Londen maakt overigens wel een voorbehoud voor Oost-Jeruzalem, vanwege de beoogde ‘status aparte’ van de Heilige Stad. Tegelijkertijd verklaart Londen Israël nu ook de jure te erkennen en diplomatieke betrekkingen met de Joodse staat aan te knopen.
1953-1956: Terreuraanslagen en Israëlische represailles
Vanaf de Golanhoogvlakte hadden Syrische soldaten een vrij schootsveld op de laaggelegen Israëlische dorpen bij het Meer van Galilea.
Frequente terreuraanslagen en beschietingen van Israëlische burgerdoelen vanuit de Gazastrook, de door Jordanië bezette landstreken Judea en Samaria en vanaf de door Syrië als militaire stelling gebruikte Golanhoogvlakte, lokken contraterreuracties van het Israëlische leger uit.
1956: Suezcrisis
Op 26 juli 1956 nationaliseert Egypte het Suezkanaal en op 25 oktober van dat jaar stellen Egypte, Syrië en Jordanië een gezamenlijk militair commandocentrum in voor de aanstaande “vernietigingsoorlog” tegen Israël. De Egyptische marine sluit vervolgens de Straat van Tiran voor alle scheepvaart van en naar de Israëlische havenstad Eilat. Gecombineerd met de voortdurende terreuraanslagen vanuit de Gazastrook lokt dit een Israëlische militaire reactie uit. Die werd in het geheim gecoördineerd met Groot-Brittannië en Frankrijk. Op 29 oktober passeren Israëlische troepen de grens met Egypte en rukken via de Sinaï-woestijn op naar het Suezkanaal. De volgende dag stellen Londen en Parijs Cairo tevergeefs een ultimatum voor het ontruimen van de genationaliseerde Suezkanaalzone. De Europese grootmachten vragen Israël eveneens zijn troepen terug te trekken, tot op 15 kilometer van het Suezkanaal.
Op 31 oktober valt een Frans-Brits expeditieleger met luchtlandingstroepen de Suezkanaalzone binnen en verdrijft de Egyptische troepenmacht. Vervolgens veroveren de Europeanen ook Port Fuad en Port Said. Onder Amerikaanse diplomatieke druk en Russische militaire dreigementen komt op 6 november een wapenstilstand tot stand. In december trekken de Europeanen hun troepen terug en begint Israël een gefaseerde terugtrekking uit de Sinaï-woestijn die in maart 1957 wordt voltooid. De Gazastrook wordt van terroristenbases gezuiverd, maar de Suezkanaalzone blijft door Egypte genationaliseerd en het kanaal voor Israëlische scheepvaart gesloten. De Egyptische blokkade van Eilat wordt wel opgeheven en er komt een VN-troepenmacht in de Sinaï-woestijn, die een nieuwe oorlog moet helpen voorkomen.
De 25.000 nog in Egypte wonende Joden worden uitgewezen en hun bezittingen geconfisqueerd.
1957: Kernreactor Dimona
Een Amerikaanse spionagefoto van het nucleaire complex in Dimona, augustus 1960.
Nabij het Israëlische dorp Dimona wordt begonnen met de bouw van een nucleaire reactor. Het project wordt uitgevoerd met steun van de Franse regering. Noorwegen levert het benodigde ‘zwaar water’. Aan Israëlische kant is Shimon Peres met de coördinatie belast. In 1962 komt de reactor in bedrijf, maar officieel gaat het om een textielfabriek. Volgens insiders heeft Israël in het complex een groot arsenaal kernwapens gebouwd. Het zou gaan om 200 stuks, die door vliegtuigen, (intercontinentale) raketten en onderzeeboten kunnen worden overgebracht. Israël heeft echter nooit officieel toegegeven over kernwapens te beschikken.
1962-1964: Syrië bedreigt de Israëlische watervoorziening
De stippellijn geeft de route aan van de waterwerken waarmee Syrië probeerde de waterstromen naar het Israëlische Meer van Galilea af te dammen en om te leiden.
Vanaf de door Syrië gecontroleerde Golanhoogvlakte worden sinds jaar en dag met regelmaat Israëlische burgerdoelen beschoten. Vanaf 1962 worden op de hoogvlakte ook nog eens kanalen en tunnels gegraven waarmee de waterbronnen van de Jordaan worden omgeleid. Het meer is Israëls belangrijkste zoetwatervoorziening en het land reageert met het beschieten van de bouwinstallaties en dreigt met een oorlog. In 1964 staken de Syriërs het project.
1964: Oprichting van de Palestijnse Bevrijdingsbeweging PLO
De Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) wordt in Cairo door de Arabische Liga opgericht als een overkoepelende organisatie voor verschillende Palestijnse gewapende groeperingen. Doel ervan is de “bevrijding van Palestina” te bewerkstelligen en de Joodse entiteit te vernietigen. De eerste PLO-voorzitter is Ahmed Shukairi, voordien ambassadeur van de Arabische Liga bij de Verenigde Naties. Shukairi wordt in 1967 opgevolgd door de in Egypte geboren Mohammed Jasser Abdel Rahman Abdel Raouf Arafat al-Qudwa al-Husseini (Jasser Arafat), een familielid van de beruchte Palestijnse moefti Mohammed Amin al-Husseini.
In het Handvest van de PLO wordt geen aanspraak gemaakt op Judea en Samaria, maar uitsluitend op het grondgebied van Israël binnen de wapenstilstandslijnen van 1949. De Palestijnse ‘bevrijdingsstrijd’ wordt ideologisch ondersteund met het benoemen van de Palestijnse Arabieren als “Palestijnen”. Voordien noemden alleen de Palestijnse Joden zich “Palestijnen”. Tot 1948 heette het ‘Israëlisch Symfonie Orkest’ het ‘Palestijns Symfonie Orkest’ en tot 1950 heette de Engelstalige Joodse krant ‘The Jerusalem Post’ nog ‘The Palestine Post’. Het opkomende nationale gevoel onder de Palestijns Arabieren lijkt dan ook ontstaan te zijn door het creëren van een gemeenschappelijke vijand: Israël.