Tijdlijn vredesonderhandelingen

Voorvechters van de Palestijnse zaak wijzen graag naar Israël als schuldige voor het gebrek aan een Palestijnse staat. Die had er echter allang kunnen zijn. Op meerdere momenten in de geschiedenis wees het falende leiderschap van de (zeer verdeelde) lokale Arabische bevolking vredesvoorstellen af. Telkens als Israël de hand uitstak bij vredesonderhandelingen, zeiden Arabische en Palestijnse leiders ‘nee’. Dit dossier biedt een overzicht van deze momenten in de geschiedenis.

1947: VN-delingsplan

UN Partition Plan Map

De verdeling van het land volgens het VN-verdelingsplan in 1947. Blauw is land dat tot de Joodse staat zou behoren, rood is land dat tot de Arabische staat zou behoren.

Al voor de stichting van de staat Israël lag er een voorstel voor een tweestatenoplossing op tafel. Het Verenigd Koninkrijk had na de Eerste Wereldoorlog van de Volkerenbond de opdracht gekregen om een Joods nationaal tehuis in het Britse Mandaatgebied te stichten. Dat Mandaatgebied bestreek de latere staten Israël, Jordanië en de betwiste Westelijke Jordaanoever en Gazastrook. Al in 1946 werd in het oostelijke deel van het Mandaatgebied het Hasjemitisch Koninkrijk Transjordanië gesticht.

De situatie in het gebied ten westen van de Jordaanrivier was ingewikkelder: daar leefden zowel Joden als Arabieren. In 1947 stemden de piepjonge Verenigde Naties in met een delingsplan van het resterende gedeelte van het Mandaatgebied Palestina. Onder het plan zou de Joodse onafhankelijkheidsbeweging duidelijk aan het kortste eind trekken: de meest strategisch gelegen delen van het land zouden de Arabische zijde toekomen. Voor Joden resteerden moerasgebieden in het noorden, een lastig te verdedigen kuststrook in het westen en een groot gedeelte van de Negev-woestijn in het zuiden. Jeruzalem zou als corpus separatum tot geen van beide staten behoren, maar door de Verenigde Naties worden bestuurd.

Arabische weigering

De Joodse onafhankelijkheidsbeweging stemde desondanks in met het plan. De Arabische zijde – bestaande uit Arabische staten en vertegenwoordigers van de lokale Arabische inwoners – wezen het plan echter direct van de hand. Daarmee verkreeg het plan geen bindende juridische status en was ook de Staat Israël nog geen feit. Die werd later, op 14 mei 1948, unilateraal uitgeroepen. De Arabische buurlanden vielen vervolgens Israël gezamenlijk aan. De Joodse staat overleefde de aanval en verkreeg internationale erkenning. Tijdens de oorlog zijn veel Palestijnse Arabieren verdreven of gevlucht uit hun huizen.

Het afwijzen van het VN-delingsplan was de eerste van vele gemiste kansen op een staat voor de Palestijnse Arabieren. De rode draad wordt hier al duidelijk: niet de belangen van de Palestijnen in het gebied, maar het dwarsbomen van de Joodse wens tot onafhankelijkheid stond centraal.

1948-1967

Van 1948 tot 1967 was de Westelijke Jordaanoever in Jordaanse handen. In 1950 annexeerde Jordanië het gebied, inclusief de veroverde delen van Jeruzalem en de Oude Stad. De inwoners werden Jordaanse staatsburgers, omdat Transjordanië haar naam had veranderd in Jordanië. Van Palestijnse autonomie in het gebied was geen sprake. Het land werd bestuurd vanuit Amman, dat mede van de economische groei in het gebied profiteerde. Daaraan kwam een eind toen Israël de Westoever in de Zesdaagse Oorlog (1967) veroverde.

Van Khartoem tot het Witte Huis

Na de Zesdaagse Oorlog werd ‘land voor vrede’ het Israëlische credo. In ruil voor vrede en erkenning van de staat Israël konden Israëls buurlanden veroverd land terugkrijgen. Maar de Arabische Liga dacht hier anders over. Op een bijeenkomst van 29 augustus tot 1 september 1967 in Khartoem (Soedan) besloten de Arabische staten Israël in een gezamenlijke verklaring driemaal een ‘no‘ te verkopen: “no peace, no recognition of Israel, no negotiations with it.” Als gevolg van deze ‘drie nee’s’ gingen alle serieuze plannen over de overdracht van gebieden de ijskast in. In plaats daarvan vielen buurlanden Egypte en Syrië Israël in 1973 gezamenlijk aan. Israël leed zware verliezen, maar wist de in 1967 veroverde gebieden uiteindelijk succesvol te behouden. Beide zijden likten hun wonden.

Het was in deze periode dat het nieuwe Palestijnse nationale bewustzijn een factor werd, die de Israëlische veiligheidssituatie begon te beïnvloeden. Vóór 1967 was de dreiging met name van statelijke actoren gekomen. Nu werd de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) plotseling een factor van betekenis, die de nationale aspiratie van de Palestijnen op de agenda zette.

Omwenteling

Intussen kwam in Egypte Anwar Sadat aan de macht. Zijn poging om in 1973 de Sinaïwoestijn op Israël terug te veroveren mislukte. Tegen de druk van de Arabische Liga in, en met steun van de VS, besloot hij na een bezoek aan Jeruzalem revolutionaire onderhandelingen met Israël aan te gaan. De Amerikaanse president Carter bemiddelde. De onderhandelingen, in twee etappes, slaagden. Israël droeg de Sinaï over aan Egypte en ontmantelde Joodse nederzettingen. In ruil hiervoor erkende Egypte de staat Israël. Dit baanbrekende ‘land voor vrede’-akkoord, dat tot op de dag van vandaag een succes is, toont aan dat Israël bereid is land op te geven als dat ook echt tot duurzame vrede leidt.

De jaren ’90: Madrid en Oslo

Na de succesvolle onderhandelingen met Egypte en de overdracht van de Sinaïwoestijn bleven verdere vredesbesprekingen lang uit. In plaats daarvan stonden de jaren ’80 in het teken van een oorlog in Libanon en van een Palestijnse geweldsgolf (‘intifada’).

In 1991 organiseerden de VS de Conferentie van Madrid. De Palestijnen werden vertegenwoordigd door een team van mensen, die niet openlijk aan de PLO gelieerd waren. Ook Arabische landen zaten eindelijk om de tafel met Israël. Hoewel de concrete resultaten van de conferentie gering waren, betekende Madrid een belangrijke symbolische doorbraak. De onderhandelingen waren meer op het proces dan op een doel gericht.

Oslo

In 1992 kwam er in Israël onder leiding van Yitzchak Rabin een linkse regering aan de macht. Die gaf prioriteit aan de totstandkoming van een vredesakkoord. De Madridconferentie smaakte naar meer en opende de deur naar nieuwe onderhandelingen. In het geheim werden onderhandelingen voortgezet in Oslo. Hierin erkende Israël het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk en de PLO als legitieme vertegenwoordiger daarvan. Omgekeerd erkende de PLO Israëls bestaansrecht en zwoer de organisatie de gewapende strijd officieel af.

Als gevolg van de erkenning van het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht zou Israël zich op termijn stapsgewijs terugtrekken uit de Westoever en Gaza en de zeggenschap over die gebieden aan de Palestijnen overdragen. De akkoorden werden voltooid in augustus 1993 en in september 1993 officieel getekend in Washington DC. De hoofdrolspelers kregen dat jaar de Nobelprijs.

Het onderhandelingsresultaat polariseerde zowel de Israëlische als de Palestijnse samenleving. De rechtse oppositie in Israël was het sterk oneens met de akkoorden. Aan Palestijnse zijde accepteerden groeperingen als Hamas, Islamitische Jihad en het marxistische Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) de uitkomst niet. Intussen slaagde de Israëlische regering erin om ook een succesvol vredesakkoord met buurland Jordanië te sluiten. Geschillen over land en water werden in 1994 opgelost en de twee staten zouden elkaar voortaan erkennen. Jordanië heeft haar claim op de Westelijke Jordaanoever opgegeven.

Meer akkoorden

Een nieuwe reeks onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen bracht meer concrete consequenties dan Oslo-I. In het zogeheten Gaza-Jericho-akkoord werd de Palestijnse Autoriteit (PA) als autonome Palestijnse bestuurlijke entiteit opgericht. Ook regelde dit akkoord haar economische betrekkingen met Israël.  In de daaropvolgende onderhandelingen over ‘Oslo-II’ werd de Westoever verdeeld in de gebieden A, B en C. De PA kreeg volledige zeggenschap over de A-gebieden, waarin de overgrote meerderheid van de Palestijnse bevolking woont. Het Oslo-II-akkoord werd in september 1995 getekend.

Hamas en Islamitische Jihad probeerden in deze periode de vredesonderhandelingen te ondermijnen door bomaanslagen op Israëlische burgers te plegen. Daarmee zou het draagvlak voor vredesbesprekingen in Israël eroderen. Dit bleek ook het geval: de bomaanslagen waren voor Israëlisch rechts aanleiding om te wijzen op de potentiële problemen van het bewapenen van de Palestijnse Autoriteit. In de Israëlische samenleving verhardden de tegenstellingen tussen links en rechts. Iets meer dan een maand na het tekenen van de Oslo-II-akkoorden vermoordde de Joodse fundamentalist Yigal Amir premier Rabin, die aan de Israëlische zijde de grootste aanjager van en pleitbezorger voor de Osloakkoorden was.

De overdracht van gebieden vond nog wel plaats, maar na de moord op Rabin won de rechtse partij Likoed onder leiding van Benjamin Netanyahu de verkiezingen. Hij was sceptisch over de onderhandelingen, maar bleef aan tafel. Nieuwe besprekingen, onder leiding van de Amerikaanse president Clinton moesten concrete invulling geven aan onderdelen van de Osloakkoorden. Zo werden het Wye River Memorandum (1997) en het Hebronprotocol (1998) getekend. De implementatie hiervan verliep uitermate stroef. Beide partijen beschuldigden elkaar van sabotage. Het onderlinge vertrouwen was geheel verdwenen.

De Camp David-onderhandelingen

De Amerikaanse president Clinton wilde als sluitstuk van zijn presidentschap de Oslo-akkoorden tot een goed einde brengen. Daartoe organiseerde hij van 11 tot 25 augustus 2000 een Israëlisch-Palestijnse top. Inmiddels werd Israël vertegenwoordigd door Ehud Barak (Arbeidspartij); de Palestijnen vaardigden nog steeds Yasser Arafat af.

Israël deed bij de onderhandelingen concessie na concessie. 86% tot 92% van de Westoever en 100% van de Gazastrook zou tot een Palestijnse staat komen te behoren, een term die nu wel wordt gebezigd. De meeste nederzettingen zouden worden ontmanteld. Israël was bereid 100.000 Palestijnse vluchtelingen van 1948 en hun nakomelingen te herbergen op haar grondgebied, ondanks de stichting van een Palestijnse staat.

Arafat ging hier desondanks niet mee akkoord. De Israëli’s deden telkens meer concessies, maar Arafat weigerde ‘ja’ te zeggen. Uiteindelijk ging ook deze kans voorbij. Ook in 2000 had er dus al een Palestijnse staat kunnen worden gesticht. “I am a failure, and you made me one”, zei president Bill Clinton tegen Yasser Arafat uit mistroostigheid over Arafats weigering om een akkoord te tekenen. En Dennis Ross, toentertijd de Amerikaanse Midden-Oostengezant, zei na afloop dat Arafat niet uit was op het doen van enige concessies. In plaats daarvan was hij volgens Ross slechts uit op het behalen van een maximum aan concessies van Israëlische zijde.

De onderhandelingen van 2007-2009

Na de mislukte vredesbesprekingen in 2000 volgde een nieuwe Palestijnse geweldsgolf, de Tweede Intifada. Ook verkoos Israël de havik Ariel Sharon (Likoed) als premier. Die besloot aan het einde van zijn termijn, toen de Intifada tot een einde kwam, tot de unilaterale terugtrekking van het Israëlische leger uit Gaza. Alle Joodse nederzettingen in Gaza werden ontruimd en dus werden de Joodse inwoners gedwongen hun huizen te verlaten. Dat gebeurde in september 2005. In de zomer van 2007 nam Hamas na een bloedige burgeroorlog de macht over in Gaza. Dit betekende het einde van de dialoog tussen Israël en de Palestijnse leiders in de Gazastrook.

Fatah-leider Mahmoud Abbas was inmiddels het hoofd van de Palestijnse Autoriteit. In Israël was Ehud Olmert als leider van de middenpartij Kadima premier. Olmert legde in september 2008 een vredesplan voor een tweestatenoplossing aan Abbas voor. Landruil, Palestijnse soevereiniteit over delen van Jeruzalem, een oplossing voor de Oude Stad en een terugkeerregeling voor een beperkt aantal vluchtelingen werd ook door Abbas geweigerd. Ook in 2008 hadden de Palestijnen dus hun staat kunnen krijgen. Abbas stelde na afloop dat het Israël was dat van de tafel zou zijn weggelopen, maar die claim was niet geloofwaardig. Het politieke tij in Israël was Olmert gunstig gezind en hij had niet voor niets een vredesvoorstel op tafel gelegd.

De Arabische wereld had zich ook achter het idee van een vredesinitiatief geschaard. Vanaf deze periode is er een kentering zichtbaar in de Arabische houding ten aanzien van het Palestijnse leiderschap. Het geduld van de Arabische staten begint op te raken. Het Palestijnse leiderschap wordt ook in de Arabische wereld steeds meer als een blokkade voor vrede beschouwd.

Het tijdperk-Netanyahu

In 2009 kwam Benjamin Netanyahu aan de macht en Amerika kreeg Barack Obama als president. Hoewel de Amerikaanse regering meermaals onderhandelingen forceerde, ontbrak het benodigde vertrouwen bij zowel de Israëli’s als de Palestijnen. Ook richtte Amerika zich in haar buitenlandbeleid steeds meer op andere gebieden. De slechte band tussen president Obama en de Israëlische premier Netanyahu droeg ook niet bij aan de kans op vrede. Netanyahu zette in op het behoud van de status-quo en richtte zich op de economische ontwikkeling in Israël. En hoewel de meeste Israëli’s nog steeds achter het idee van een tweestatenoplossing staan, lijkt een vredesakkoord inmiddels ver weg. Andere thema’s zijn in Israël bovenaan de politieke agenda gekomen. De weerstand tegen onderhandelingen voor een tweestatenoplossing in Israël groeit.

Hoewel er het nodige kan worden aangemerkt op Netanyahu’s gebrek aan toewijding aan de tweestatenoplossing, hebben de Palestijnen al veel mogelijkheden gehad. Niet alleen in 1947, maar ook in 2000 en 2008. Telkens liet het Palestijnse leiderschap het afweten. Israëls concessies waren nooit genoeg. Het Arabische leiderschap in de buurlanden stelde zich aanvankelijk ook zo op jegens Israël, maar werd ingehaald door de tijd en de geopolitieke realiteit. Vooruitlopen op de situatie is onmogelijk, maar het wordt tijd dat het Palestijnse leiderschap dezelfde conclusie trekt. Daarnaast moet het Israëlisch leiderschap blijven aandringen op nieuwe vredesonderhandelingen.

Afbeelding: Amos Ben Gershom (Government Press Office)

Share it :